EW04 Omslag 600
Juli/augustus 2012

Opdracht­gevers willen maatwerk bij openbare verlichting

maatwerk in opbenbare verlichting

Verlichtingsaannemers en installateurs zullen hun pro­jecten vaak volgens de Richtlijn Openbare Verlichting moeten uitwerken. De richtlijn geeft handvatten voor standaardsituaties, maar er is meer. Opdrachtgevers stellen prijs op lichtbedrijven die ontwerpen op maat maken; bijvoorbeeld door de reflecties van wandtegels in een tunnel goed mee te rekenen.

Hoe sterk moet een voetpad worden verlicht? Of een drukke stadsweg, een fietspad, een kruispunt in een woonwijk? De Richtlijn voor Openbare  Verlichting,  die in mei 2011 verscheen, geeft daar een antwoord  op. Zo eenvoudig mogelijk, want de realiteit is vaak complex. Verschillende snelheden van weggebruikers, de noodzaak van energiebesparing, het voorkomen van lichthinder en de wens zo min mogelijk dieren te verstoren; het speelt allemaal een rol.

De Nederlandse Stichting voor Verlichtingskunde (NSVV) meent dat nu een geschikt moment is de richtlijn zo nodig bij te stellen. Adviseurs, ambtenaren en andere lichtprofessionals hebben er inmiddels ervaring mee opgedaan en kunnen feedback geven op eventuele witte vlekken, knelpunten of andere vraagstukken. Vandaar het werkcongres tijdens de Intertrafficbeurs in de Amsterdamse rai eind maart. Projectleider Ruben van Bochove verwoordde het zo: ‘We moeten de richtlijn niet alleen verbeteren, maar ook actueel houden.’ Dat actualiseren is bijvoorbeeld nodig vanwege de opkomst van ledlicht en de op handen zijnde Europese openbare verlichtingsregels. Tot slot verdienen ook oudere verkeersdeelnemers meer aandacht. De richtlijn is nu nog gebaseerd op het gezichtsvermogen van een gezonde dertigjarige. Maar bij oudere mensen gaat de kwaliteit van de staafjes en kegeltjes in het oog achteruit. Misschien moet de richtlijn daar beter op inspelen?

Jargon

Verkeerskundigen, gemeenteambtenaren, verlichtingsadviseurs, planologen, stedenbouwkundigen en landschapsarchitecten spreken allemaal een eigen taal. Wanneer ze samenwerken aan openbare verlichting is een gemeenschappelijke taal heel belangrijk. Jargon lijkt onvermijdelijk. Zo wordt over de P-klasse voor voetgangersgebieden (‘pedestrians’) gesproken en de M-klasse voor wegen (‘motorised’). En in gebieden waar voetgangers en gemotoriseerd verkeer samenkomen, wordt de C-klasse (‘combined’) gebruikt.

Duidelijk is dat elke klasse andere eisen stelt aan verlichting. De verlichting van winkelcentra, uitgaansgebieden en parkeerterreinen valt niet onder de richtlijn, maar daar is wel behoefte aan.
De s/p-ratio zegt iets over de lichtkleur en hoe gevoelig het menselijk oog daarvoor is. Moet dat een rol spelen bij openbare verlichting? Nadat TNO vaststelde dat de s/p-ratio geen invloed heeft op de gezichtsherkenning, is dit aspect buiten de richtlijn gebleven. Wel heel belangrijk is de gelijkmatigheid. De richtlijn spreekt bijvoorbeeld over 3 lx 0,2. Daarmee bedoelt de richtlijn dat het gemiddelde lichtniveau 3 lx is. En de 0,2 in dit voorbeeld betekent dat het minimale lichtniveau 20 procent van die 3 lx bedraagt. In de toekomst lijken Europese regels lagere eisen te gaan stellen aan de gelijkmatigheid dan de richtlijn nu nog hanteert.

Ledcowboys

Een lagere gelijkmatigheideis speelt ‘ledcowboys’ in de kaart. Want een simpele ledlichtbundel is sterk gericht, terwijl voor gelijkmatige verlichting een rondstralende lichtbron prettiger is. Daarom werken gerenommeerde ledaanbieders aan betere drivers die minder warm worden en even lang meegaan als de led’s zelf. Want wanneer de led en de driver tegelijkertijd voor groot onderhoud kunnen worden vervangen, werkt dat natuurlijk een stuk efficiënter. Daarnaast proberen aanbieders met lenzen de ledlichtbundel breder te maken en zo de gelijkmatigheid te verbeteren.

Juist het strooilicht, dat op bomen, struiken en gebouwen langs de weg valt, gebruiken verkeersdeelnemers om zich te oriënteren. Maar strooilicht kan aanwonenden juist hinderen, bijvoorbeeld wanneer een lantaarnpaal in de slaapkamer schijnt. De mogelijkheid om ledlicht precies te richten en de behoefte van licht op de goede plek en niet ergens anders, onderstreept het belang van een goed lichtontwerp. Daarin neemt de ontwerper niet alleen de verlichting van de straat of weg, maar ook de gewenste hoeveelheid strooilicht op.

Onderbelicht

In zo’n lichtplan, of dat nu met ledlicht of een andere lichtbron is, zou meer rekening met reflecties moeten worden gehouden. Zo vertelde een van de deelnemers over een lichtplan voor een tunnel. Bij navraag bleek de lichtdeskundige geen idee te hebben wat de bekleding van de tunnelwanden was. En dat terwijl het erg veel uitmaakt of de tunnelwand met witte tegels is bekleed of juist uit donker beton bestaat.

Een vergelijkbare situatie is die van een winkelcentrum, waarover een betrokken ambtenaar vertelde. In het besproken winkelcentrum is een donkere straatsteen gebruikt. Deze reflecteert zo weinig dat het verlichtingsniveau is opgeschroefd van 5 naar 20 lx. Helaas vinden de bezoekers dit nog steeds onvoldoende. Na een berekening door deskundigen bleek minimaal 85 lx nodig. Dat is niet eenvoudig te realiseren. Er zullen andere, of meer armaturen nodig zijn. Wat dat betreft had een goede lichtberekening vooraf veel problemen voorkomen.

Maar hoe hard er ook wordt gerekend: de praktijk blijft weerbarstig. Denk aan een rondweg die tien jaar geleden met voortreffelijke verlichting is aangelegd. Ondertussen zijn de destijds aangeplante boompjes tot volwassen exemplaren met een forse kroon uitgegroeid. En die belemmeren de straatverlichting flink.

Lichtontwerp

Marieken Oostrom ontwerpt en rekent lichtplannen door bij ingenieursbureau Vormtech. ‘De richtlijn is een middel en geen doel’, stelt ze duidelijk. En dat doel is veilig en esthetisch verlichten; waar, wanneer en zoveel als nodig is. Oostrom vraagt zich af wat de zin is van schijnnauwkeurigheid. Want obstakels, bomen, licht van particulieren en afwijkende reflectiewaarden hebben een grote invloed die vooraf niet goed is mee te nemen. Wel visualiseert Oostrom regelmatig het schaduweffect van bomen om te bepalen of het lichtplan ook dan nog werkt. Oostrom wijkt wel eens af van de richtlijn: ‘Bij een hoge gelijkmatigheid kun je met een lager lichtniveau werken. Je moet de verlichting afstemmen op de omgeving. Soms is wit licht van- wege kleurherkenning belangrijk.’

Het groothandelsgebouw  bij  het  Centraal  Station  in Rotterdam is zo’n voorbeeld. De gemeente vroeg Vormtech om de verlichting voor de stoep langs het gebouw te ontwerpen. Om te beginnen blijkt in de huidige situatie de sterkte van de tl-verlichting in de luifel boven de stoep al veel hoger dan noodzakelijk te zijn. Die is met 30 – 100 lx veel meer dan de 5 lx die daar wordt gevraagd. In een eerste conceptontwerp dat Oostrom voor de gemeente heeft uitgewerkt, is verlichting in de gevel van het groothandelsgebouw geïntegreerd.

Ook voor het nabijgelegen Stationsplein beoordeelde Oostrom het lichtniveau. Want het al gemaakte lichtplan stelde geen eisen aan het verlichtingsniveau. Wel was er de bewuste keuze om met spotlights lichtvlekken op het plein te creëren. Die heldere spots kwamen ook uit de berekening, maar aan de gelijkmatigheid waren forse concessies gedaan. Het niveau varieert van 0 – 90 lx. In het uiteindelijke plan is voorzien in looproutes waar 10 lx met een gelijkmatigheid  van 0,4 is gegarandeerd. Op oversteekplaatsen wordt met 15 – 20 lx en dezelfde gelijkmatigheid gewerkt.

Graven

De monteur die lichtmasten gaat plaatsen, kan bij het graven op allerlei manieren onprettig worden verrast. ‘Misschien ligt er wel een kabelbundel van 80 cm breed’, gaf een spreker als voorbeeld. En dat kan een plan met mooi uitgelijnde masten danig in de weg zitten. ‘Wat dat betreft is de ondergrondse infrastructuur nog erger dan de bovengrondse’, merkte een deelnemer op.

Iedere aannemer die gaat graven is verplicht om dit bij Klic, dat onder het Kadaster valt, te melden. Klic verstrekt dan de tekeningen van dat gebied. Wanneer bij het graven blijkt dat de situatie onder de grond afwijkt van de tekeningen, bijvoorbeeld als een kabel meer dan een meter van de op tekening aangegeven locatie ligt, als er een leiding of kabel wordt gevonden die niet op tekening staat, of wanneer de kabel die op de tekening staat er niet ligt, moet direct contact worden opgenomen met Klic. Dat is verplicht volgens de Wet Informatie-uitwisseling Ondergrondse Netten. Of dat altijd volgens de regels gebeurt, is de vraag. Niet alle aanwezige deelnemers, zoals de verantwoordelijk gemeenteambtenaren, zijn ervan overtuigd dat die formele weg wordt bewandeld. Aannemers moeten productie draaien. Dus als ze iets tegenkomen, wordt een snelle oplossing gezocht. De palen moeten de grond in en de grondwerkers zorgen er wel voor dat dat gebeurt, desnoods een stukje verderop.

Hoe dan ook: de bedoeling is uiteraard om alle afwijkingen van de tekening door te geven aan Klic. Dat helpt natuurlijk vooral partijen die in de toekomst in hetzelfde gebied actief zijn.

Amsterdam

De gemeenteraad van Amsterdam wil minder onnodige  verlichting.  Hans  Akkerman  van  de  dienst  ivv vertelde over hoteleigenaren die hun panden  feller dan de concurrent aanlichten om meer  bezoekers te trekken. Ook stelde hij vast dat de openbare verlichting in winkelstraten soms wordt overstraald door strooilicht uit etalages. Tegelijkertijd realiseert Amsterdam zich terdege dat verlichting – letterlijk en figuurlijk – belangrijk is om toeristische trekpleisters in de schijnwerper te zetten. Amsterdam verving bijvoorbeeld 1.800 gloeilampjes van de Magere Brug door speciaal ontwikkelde ledlampjes. De Hermitage wordt zacht aangelicht, met led’s die veel minder energie dan ‘gewone’ schijnwerpers gebruiken. Deze verlichting is ingebouwd in de bestaande straatlantaarns. Dit voorkomt extra losstaande objecten in de openbare ruimte.

In de winter van  2009/2010  fotografeerden  Kema  en Sotto le Stelle met een  zeer  gevoelige  lichtmeter hoe de hemel door het kunstlicht werd verlicht. Vervolgens is de helderheid gefotografeerd. De foto’s en het gemeten licht zijn met een computerprogramma omgezet in lijnen en daarna op de plattegrond van Amsterdam gezet.

Amsterdam ontwikkelde al criteria voor  het  slim-  mer schakelen van de verlichting van gebouwen. Uitgaansgebieden, zoals het Rembrandtplein en het Leidseplein, en locaties als het Stationsplein en de Dam zijn de hele nacht verlicht. In woonwijken of landelijke gebieden wordt het aanlichten van gebouwen voortaan om middernacht uitgeschakeld. Dat bespaart energie en het draagt bij aan de vermindering van lichtvervuiling.

Tekst: Rik Vollebregt
Fotografie: Eric de Vries, Industrie