EW04 Omslag 600
September 2021

Helderheid over bereikbaarheid van verbindingen

Hot topic

54 01

Enige tijd geleden deed zich in de sector een discussie voor. Een centraaldoos gemonteerd in het plafond was niet meer bereikbaar. Mag dit? Het werd een discussie tussen de installateur en de eigenaar met een inspecteur. Het dilemma werd voorgelegd bij Techniek Nederland en de normcommissie. Op basis van deze discussie is Nen 1010: 2020, bepaling 526, aangepast. Maar wat staat daar nog meer in over verbindingen?

Elektrische verbindingen tussen geleiders onderling en met ander elektrisch materiaal moeten mechanisch en elektrisch betrouwbaar zijn en blijven. Dat is de hoofdregel in Nen 1010, bepaling 526. De praktijk wijst uit dat ondanks goede inspanningen verbindingen niet altijd betrouwbaar zijn. Denk daarbij bijvoorbeeld aan uitgebrande MC4-connectoren bij pv-installaties, lasdoppen en klemmen in omhullingen en verbrande draden op kooiklemmen op beveiligingscomponenten.
Over hoe een goede verbinding moet worden gemaakt verwijst Nen 1010 naar bepaling 526.2. Bij het maken van de verbinding moet rekening worden gehouden met:

  • Het geleidermateriaal.
    Fabrikanten beschrijven welk metaal moet worden toegepast als geleidermateriaal (koper of aluminium). Verschillende metalen verbonden met elkaar levert contactcorrosie op. Speciale CUPAL-ringen of speciale kabelschoenen van koper en aluminium kunnen worden toegepast bij de overgang van aluminium naar koper (figuur 1).
  • Het isolatiemateriaal.
    De maximale temperatuur van draad- en aderisolatie mag niet te hoog worden. Temperatuurgrenzen zijn: rubber 60 °C, vinyl 70 °C en EPR-rubber of XLPE 90 °C.
  • Het aantal draden en de vorm.
  • Bijvoorbeeld een kabelschoen en een kooiklem moet passen bij het type geleider dat hiermee moet worden verbonden (massief, samengeslagen of litzedraad).
  • Het aantal te verbinden geleiders.
    Zo mag bijvoorbeeld in een kooiklem volgens Nen-EN-IEC 61439 slechts één geleider worden gemonteerd (of de fabrikant moet dat anders beschrijven). Een twin-adereindhuls kan bijvoorbeeld worden toegepast als meerdere draden hierin moeten worden bevestigd (figuur 2). Verder mogen kabelschoenen niet worden gestapeld.

De hoofdregel in Nen 1010 is dat verbindingen moeten worden aangebracht zoals de fabrikant dat beschrijft op het component, de verpakking, bijgeleverde info-bladen en dergelijke. Zo staat daar bijvoorbeeld informatie te lezen over de striplengte en het aandraaimoment van schroeven en bouten.

54 02Pvc-buis eindigt in de woonkamer op de muur (zonder aansluitdoos) ten behoeve van een schemerlampje. Dit is dus niet toegestaan.

Bereikbaarheid van ­verbindingen

Al deze verbinders moeten bereikbaar blijven volgens Nen 1010, bepaling 526.3, zodat inspectie, onderhoud en beproeving mogelijk is. Uitzonderingen hierop zijn slechts:

  • Verbindingen die zijn gemaakt om in de grond toe te passen, zoals kabelmoffen.
  • Compound gevulde verbinders, zoals deze bijvoorbeeld worden toegepast in een kabelgoot om leidingen te verlengen.
  • Verbindingen die zijn gemaakt door te lassen, te solderen of met persgereedschap. Bijvoorbeeld een c-klem waarmee betonijzer wordt samengeperst met een koperdraad voordat het beton wordt gestort in een fundatie-aarding.
  • Een verbindingsconstructie die deel uitmaakt van materieel dat (Nederlandse aanvulling) volgens de van toepassing zijnde productnorm niet noodzakelijkerwijs bereikbaar hoeft te zijn.
54 03Pvc-buis eindigt bij de voordeur voor de buitenlamp. Dit mag dus niet. Een kabel in plaats van VD-draden zou hier wel een passende oplossing zijn geweest

Deze laatste zin luidde in Nen 1010: 2015: ‘Een verbindingsconstructie die deel uitmaakt van materieel, dat voldoet aan de van toepassing zijnde productnorm.’
Deze laatste zin werd door een installateur zodanig geïnterpreteerd dat als een lasklem aan een productnorm voldoet, hij dus niet bereikbaar hoefde te zijn. Immers, een lasklem voldoet aan een productnorm. De fabrikant van de lasklem versterkte deze mening met een productblad waarmee werd gesteld dat de verbinder onderhoudsarm was en dus niet bereikbaar hoefde te zijn.
Dit werd aldus een lastige discussie toen een inspecteur een opmerking had over een niet bereikbare lasdoos met lasklemmen. De centraaldoos aan het plafond was niet meer bereikbaar nadat een vast aangebracht verlaagd plafond eronder werd aangebracht. De installateur beriep zich op Nen 1010: 2015, bepaling 526.3.
Nen 1010: 2020 is aangepast door de onduidelijkheid en de discussie die hierdoor is ontstaan. Nu moet uit de norm van het betreffende product (de verbinder) zijn op te maken dat de verbinder zodanig kan worden toegepast dat hij niet bereikbaar hoeft te zijn. Dus niet op basis van een verklaring van een leverancier of een mening.

Omhulling van verbindingen

Aansluitingen van aders en draden onderling en op componenten, mogen alleen worden gemaakt in daarvoor geschikte omhullingen. Zo moet elke pvc-buis eindigen in een omhulling, zoals een lasdoos, een centraaldoos of daarop passend elektrisch materiaal (bepaling 526.5). Pvc-buizen waarin VD-draden 230/400 V worden geïnstalleerd mogen dus niet eindigen op een muur.

Tekst/Fotografie: Anton Kerkhofs

Lees meer artikelen in het dossier Laagspanningsinstallaties

In deze rubriek, tot stand gekomen in samenwerking met de afdeling Techniek & Markt van Techniek Nederland, behandelen wij actuele technische onderwerpen waar installateurs in hun vak mee te maken kunnen krijgen. Heeft u ook een Hot topic? Stuur hem dan naar media@technieknederland.nl.