Omslag_EW05 600
April 2022

Nieuwe eisen tijdelijke installaties op bouw- en sloopterreinen

Hot topic

46 01

Afgelopen jaar is Nen 1010: 2020 verschenen. ­­Deze norm heeft ook gevolgen voor de manier waarop ­tijdelijke installaties moeten worden opgebouwd en voor de opbouw van schakel- en verdeelinrichtingen (bouwkasten) die hierin worden toegepast.

Tijdelijke elektrische installaties op bouwterreinen, in gebouwen waar herstel- of bouwwerkzaamheden plaatsvinden en bij grondwerkzaamheden, moeten voldoen aan de Arbowet en het Arbobesluit. Dit kan door Nen 1010: 2020 met de aanvullende bepaling 704 toe te passen. Een materieeldienst (of eigen personeel) kan de tijdelijke elektrische installatie opzetten, maar de uiteindelijke verantwoordelijkheid voor een veilige installatie in de gebruikersfase, ligt bij de aangewezen verantwoordelijke op de bouwlocatie. Dit kan de uitvoerder zijn of een ander die als installatieverantwoordelijke hiervoor is aangewezen.

Toegepaste onderdelen

Onderdelen van een tijdelijke installatie, zoals leidingen, bouwkasten en daarop aangesloten elektrisch materieel, mogen alleen worden toegepast als deze voldoen aan de Europese Richtlijnen en de specifieke normen die gelden voor de producten. Zo moeten ze de ce-markering dragen en niet het China exportsymbool (Nen 1010, bepaling 133) en geschikt zijn voor de omgevingsinvloeden (Nen 1010, bepaling 134). Ook moet het samenstel een passende, veilige tijdelijke installatie vormen. Dat lijkt een vanzelfsprekendheid, maar op de reguliere markt wordt ook materieel aangeboden dat niet aan de wettelijke eisen voldoet en dat ongeschikt (onveilig) is voor de betreffende locatie. Soms worden leidingen en bouwkasten zodanig met elkaar verbonden dat de installatie onveilig is. Niet alles wat te koop is, mag dus worden gebruikt voor een tijdelijke installatie op een (ver)bouw- en sloopterrein.

46 03Ce-markering en China Export-label.

Leidingen

Nen 1010, bepaling 521, verwijst naar tabel 700A voor leidingen die worden toegepast op een bouw- en sloopterrein. De toegepaste buigzame leiding mag alleen van het type 'leiding voor zwaar gebruik' zijn. In tabel 52J staan de typen leidingen vermeld die hiervoor in aanmerking komen. Deze zijn allen van het type H07xx, en dus niet H05 (voor normaal gebruik) en H03 (voor licht gebruik).
De basisregels hoe leidingen in en op de grond moeten worden aangelegd staan beschreven in Nen 1010, bepaling 522.8.10. De concrete (aanvullende) regels zoals deze in de oude Nen 1010, bepaling 704, stonden vermeld, zijn in Nen 1010: 2020 grotendeels vervallen. Zo mogen leidingen niet over wegen of looppaden lopen om beschadiging te voorkomen. En leidingen die boven de grond liggen moeten mechanisch worden beschermd tegen uitwendige invloeden.
De nieuwe bepaling 704.3 stelt dat als er op de werklocatie hoogspanningsleidingen boven de grond aanwezig zijn, dan in overleg met de eigenaar (bijvoorbeeld de netbeheerder of ProRail) de maximale hoogte van bouwmaterieel moet worden bepaald. Kranen, liften, steigers, ladders en dergelijke mogen uiteraard niet in een gevarenzone komen van deze leidingen.

Beschermen tegen transiënte overspanningen

Ook nieuw is bepaling 704.44. Elektrisch materieel op de bouwlocatie, zoals hijskranen, liften en betonmolens, kunnen bij het in- en uit schakelen overspanningen opwekken. Ook doordat lange leidingen worden toegepast en/of hoge metalen objecten worden geïnstalleerd kan door blikseminslag een overspanning ontstaan. Om de goede werking van elektrische installaties te borgen (of te voorkomen dat deze worden vernield) moet worden overwogen om overspanningsbeveiligingen (SPD's) toe te passen. Het nieuwe hoofdstuk 534 in Nen 1010 gaat over de keuze en installatie van SPD's.

46 02Voor buigzame leidingen komt alleen type H07xx in aanmerking.

Gebruik van aardlekschakelaars

Bepaling 704.41 is aangepast. Op bouwplaatsen moeten stroomketens en aansluitpunten Ιn ≤ 32 A worden beveiligd met een aardlekschakelaar Ι∆n ≤ 30 mA. Stroomketens met contactdozen Ιn > 32 A moeten ook worden beveiligd met een aardlekschakelaar. Nieuw in de norm is, dat hierbij geen maximale Ι∆n staat vermeld, zoals in de vorige uitgave (Ι∆n ≤ 300 mA).
Omdat op een bouwlocatie vaak meerdere schakel- en verdeelinrichtingen (bouwkasten) in serie worden aangesloten (met daarin aardlekschakelaar), is onbedoelde uitschakeling een regelmatig voorkomend probleem. Deze zijn immers niet selectief.
Nen 1010, bepaling 536.4 (nieuw), stelt eisen aan de coördinatie tussen beveiligingscomponenten bij zowel kortsluiting, overbelasting, aardsluiting als bij lekstromen. De beveiligingscomponenten die in serie worden geschakeld, moeten selectief worden gekozen. Dit geldt zowel voor smeltveiligheden, installatie-automaten als aardlekschakelaars die worden toegepast in bouwkasten. Bij het samenstellen van een installatie met meerdere standaard bouwkasten die worden doorgelust, (met daarin de traditionele aardlekschakelaars) wordt in het algemeen dus niet aan deze eis voldaan.

Selectiviteit kan worden gerealiseerd door:
• instelbare aardlekschakelaars toe te passen in de voedende schakel- en verdeelinrichting,
• selectieve Ι∆n 300 mA aardlekschakelaars ín de distributieketen toe te passen en pas 'normale' 30 mA aardlekschakelaars op het einde van de keten.

Een selectieve, tijd-tragere aardlekschakelaar is herkenbaar aan het blokje met de S. Bepaling 536 heeft dus gevolgen voor de opbouw en de keuze van beveiligingen in bouwkasten.

46 04Instelbare RCD.

Schakelen en scheiden

De nieuwe bepaling 426 stelt dat in installaties die niet onder toezicht staan van vakbekwame of voldoende onderrichte personen, ook de nul moet kunnen worden geschakeld en gescheiden. In de vorige Nen 1010 gold deze eis alleen voor installaties in tot bewoning bestemde gebouwen. De nieuwe eis heeft tot gevolg dat bijvoorbeeld in bouwkasten (die toegankelijk zijn voor niet-elektrotechnische deskundigen) alleen installatie-automaten mogen worden toegepast die ook de nul scheiden en schakelen en dus geen automaten die slechts de fase(n)-beveiligen en scheiden. Dus ook al voldoen toegepaste schakel- en verdeelinrichtingen (bouwkasten) aan Nen-EN-IEC 61439-4, wil dat niet zeggen dat het samenstel een veilige installatie is die voldoet aan Nen 1010: 2020.

Inspectie

Naast een inspectie voor oplevering volgens Nen 1010, deel 6, moet een tijdelijke installatie volgens de nieuwe bepaling 704.6, ook periodiek worden geïnspecteerd. Redenen hiervoor zijn dat:
• de installatie gedurende een bouwproces wordt uitgebreid of verlegd,
• er bijzondere omgevingsrisico's zijn en er een grotere kans op beschadigingen is,
• er een grote kans op onbedoeld gebruik of misbruik van elektrisch materieel is.

Daarom moet bij tijdelijke installaties extra en vaker (maandelijks, wekelijks of dagelijks) geïnspecteerd worden op:
• betrouwbaarheid van PE-verbindingen: vereffening van de aardrail met vreemd geleidende delen, zoals stalen steigers; aardleiding tussen de aardelektrode en een aggregaat,
• de veiligheid van verplaatsbare leidingen en verplaatsbaar elektrisch materieel, zoals elektrisch gereedschap,
• de werking van aardlekschakelaars (door de testknop te beproeven),
• het afgesloten zijn van panelen (zodat beveiligingen niet kunnen worden overbrugd door leken en de dichtheid van de behuizing gehandhaafd blijft).

De taak om de inspectie te organiseren en de veiligheid van de installatie te waarborgen ligt bij de installatieverantwoordelijke.

Tekst en fotografie: Anton Kerkhofs

Lees meer artikelen in het dossier Laagspanningsinstallaties